Advocaat-generaal Wattel volgt de beslissing van Hof ’s-Hertogenbosch dat gewezen inhoudingsplichtigen niet in de crisisheffing kunnen worden betrokken.
Belanghebbende, X bv, drijft een tandartsenpraktijk. Eind 2013 houdt X bv op te bestaan. Een werknemer heeft in 2013 loon genoten van meer dan € 150.000. De inspecteur legt aan X bv een naheffingsaanslag loonheffingen (crisisheffing) op over maart 2014. Op grond van art. 32bd Wet LB 1964 wordt het loon waarover in het voorafgaande kalenderjaar belasting is geheven, voor de crisisheffing aangemerkt als op 31 maart genoten loon. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot hetgeen voor de crisisheffing als verstrekt loon in aanmerking wordt genomen (zie art. 32bd lid 3 Wet LB 1964). Art. 10f Uitvoeringsbesluit LB 1965 bepaalt dat indien een (gewezen) werknemer in het voorafgaande kalenderjaar meer dan € 150.000 aan loon heeft genoten van een inhoudingsplichtige die op 31 maart van het kalenderjaar niet meer inhoudingsplichtig is, de gewezen inhoudingsplichtige de crisisheffing verschuldigd is. Hof ’s-Hertogenbosch oordeelt dat art. 32bd Wet LB 1964 niet de bevoegdheid delegeert om de term inhoudingsplichtige te verbreden en dat de besluitgever met art. 10f lid 2 UB LB 1965 zijn bevoegdheid te buiten is gegaan.
Advocaat-generaal Wattel volgt de beslissing van Hof ’s-Hertogenbosch dat gewezen inhoudingsplichtigen niet in de crisisheffing kunnen worden betrokken. De A-G is het niet eens met de opvatting van de regering dat de crisisheffing ten laste van op het genietings- en heffingstijdstip niet meer bestaande werkgevers een ‘nagekomen verplichting’ zou zijn. Verder acht de A-G het onvoldoende dat de wetgever in de parlementaire toelichting expliciet heeft verklaard dat ook zou kunnen worden geheven van op het wettelijke heffingsmoment niet meer bestaande vennootschappen die in het voorgaande jaar inhoudingsplichtig zijn geweest. Een heffing als hier aan de orde vereist volgens de A-G een volstrekt ondubbelzinnige wettelijke basis, en die ontbreekt hier. De A-G is het eens met Hof ’s-Hertogenbosch dat art. 32bd Wet LB 1964 niet de bevoegdheid delegeert om een ander dan de inhoudingsplichtige aan te wijzen.
Lees ook het thema Eindheffingen: loonbelasting heffen van de werkgever
Wetsartikelen:
Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 10f
Wet op de loonbelasting 1964 32bd
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Loonbelasting
Instantie: Hoge Raad (Advocaat-Generaal)
Editie: 16 oktober
Carrousel: Carrousel