Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat X de vordering kan afwaarderen. De inspecteur maakt niet aannemelijk dat tussen X en B bv geen ‘at arm’s length rente’ is overeengekomen.

Belanghebbende, X, houdt de aandelen in A bv en B bv. B bv is de holding van een concern waarbinnen een garagebedrijf en een autodealerschap worden geëxploiteerd. Omdat B bv in 2009/2010 extra financiering nodig heeft, verstrekt X een lening aan B bv. In zijn IB-aangiften merkt X de lening aan als tbs-vermogen en verantwoordt hij jaarlijks € 30.000 aan rente-inkomsten. In 2011 en 2012 ontstaan enkele problemen binnen het concern en in 2017 wordt X bv failliet verklaard. X waardeert zijn vordering op B bv in 2014 af. Volgens de inspecteur is er echter sprake van een onzakelijke lening.

Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat X de vordering op zijn bv kan afwaarderen. De inspecteur maakt niet aannemelijk dat tussen X en B bv geen ‘at arm’s length rente’ is overeengekomen. Ook maakt hij niet aannemelijk dat een onafhankelijke derde in 2010 niet bereid zou zijn geweest om dezelfde lening te verstrekken aan B bv onder overigens dezelfde voorwaarden en omstandigheden, tegen een niet-winstdelende rente. Het hof acht daarbij onder andere van belang dat X verschillende cijfermatige opstellingen en berekeningen heeft overgelegd en dat de inspecteur daar onvoldoende adequaat op heeft gereageerd. X maakt, met hetgeen hij overlegt, aannemelijk dat op het moment van verstrekken van de lening ten aanzien van het concern een reële winstverwachting aanwezig was en kon zijn bij hem en zijn adviseurs. Het gelijk is aan X.

Lees ook het thema De onzakelijke lening.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 3.92

Instantie: Hof 's-Hertogenbosch

Rubriek: Inkomstenbelasting

Editie: 29 augustus

Informatiesoort: VN Vandaag

Focus: Focus

1487

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen