De heer X is houder van een auto. De geldigheid van het kenteken is op 27 mei 2008 geschorst. Op 12 januari 2009 is tijdens de schorsingsperiode geconstateerd dat de auto op de openbare weg staat. In geschil is de naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting over drie tijdvakken van drie maanden, zijnde het (totale) tijdvak van 27 mei 2008 tot en met 15 januari 2009 en de verzuimboete van 100% ad € 346. Niet in geschil is dat de auto tot en met 23 oktober 2008 ononderbroken in een hal heeft gestaan en dat X zich pas vanaf 24 oktober 2008 met de auto op de openbare weg heeft begeven. Rechtbank Breda oordeelt dat de naheffing moet worden beperkt tot de periode waarin onterecht gebruik is gemaakt van de vrijstelling, dus in casu vanaf 24 oktober 2008. Zowel de aanslag als de boete worden verminderd tot € 123. X gaat in hoger beroep.
Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat tegenbewijs niet alleen mogelijk is als de Wet MB 1994 daarin voorziet. Het ontbreken van iedere vorm van effectief verweer is namelijk een inbreuk op art. 1Protocol EVRM. De naheffing mag dus niet meer belopen dan 82/229 x € 346 = € 123. Hierbij ziet de teller op het aantal na te heffen dagen en de noemer op het aantal dagen van het naheffingstijdvak, waarbij een maand op 30 dagen wordt gesteld. Als de naheffing als straf moet worden beschouwd voor het rijden op de openbare weg tijdens een schorsing, dan dient de naheffing eveneens aldus te worden beperkt. Met betrekking tot de boete wordt overwogen dat X op 27 mei 2008, 27 augustus 2008, 27 november 2008, zijnde het begin van de tijdvakken van drie maanden waarover is nageheven, nog geen belasting was verschuldigd. De boete wegens het niet op aangifte voldoen van de belasting wordt daarom vernietigd. Het beroep van X is deels gegrond.
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Belastingheffing van motorrijtuigen
Instantie: Hof 's-Hertogenbosch