Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat X bv niet aannemelijk maakt dat de door S bewoonde woning een dienstwoning is. Bij afwezigheid van S worden diens taken overgenomen door D, die niet op het recreatiepark woont. Er bestaat voor S dan geen noodzaak om zijn taken vanuit de woning op het recreatiepark te verrichten. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).

Belanghebbende, X bv, maakt onderdeel uit van het B-concern. Tot dit concern behoren vennootschappen die recreatieparken exploiteren en vennootschappen die een belastingadvieskantoor en accountantskantoor drijven. De kernactiviteit van X bv bestaat uit de exploitatie van een recreatiepark. Naar aanleiding van een boekenonderzoek stelt de inspecteur vast dat X bv een woning ter beschikking stelt aan werknemer S en zijn echtgenote. Tot en met 31 december 2011 wordt maandelijks een bedrag van € 585 als loon in natura in aanmerking genomen en vanaf 1 januari 2012 een bedrag van € 337. Verder stelt de inspecteur vast dat X bv een bestelauto ter beschikking stelt aan werknemer D en dat in verband daarmee geen bijtelling heeft plaatsgevonden. De inspecteur legt LB-naheffingsaanslagen op aan X bv in verband met de terbeschikkingstelling van de woning en de bestelauto. X bv stelt dat sprake is van een dienstwoning en dat de huurwaarde niet hoger is dan € 337 per maand.

Hof 's-Hertogenbosch (V-N Vandaag 2020/722) oordeelt dat X bv niet aannemelijk maakt dat de door S bewoonde woning een dienstwoning is. Bij afwezigheid van S worden diens taken overgenomen door D, die niet op het recreatiepark woont. Er bestaat voor S dan geen noodzaak om zijn taken vanuit de woning op het recreatiepark te verrichten. Ten aanzien van de huurwaarde van de ter beschikking gestelde woning merkt het hof op dat X bv niet aannemelijk maakt dat deze in 2012 minder dan € 585 per maand bedraagt. Ook heeft de inspecteur de correctie voor de bestelauto terecht doorgevoerd. X bv maakt niet aannemelijk dat de bestelauto naar aard en inrichting uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt is voor het vervoer van goederen. Hierbij overweegt het hof dat de door X bv overgelegde foto’s, waarop de bijrijdersstoel ontbreekt, ná 31 december 2014 zijn gemaakt. Verder wijst het hof er op dat in de bestelauto, behoudens het verwijderen van de bijrijdersstoel, geen voorzieningen of aanpassingen zijn aangebracht die zijn gericht op het (uitsluitend of nagenoeg uitsluitend) vervoeren van goederen. De naheffingsaanslagen blijven in stand.

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet op de loonbelasting 1964 13bis

Wet op de loonbelasting 1964 13

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Loonbelasting

Instantie: Hoge Raad

Editie: 25 november

5

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen