Belanghebbende, X BV, exploiteert een reclameadviesbureau. De heer D is haar dga. Ex-schoonvader E is 100%-aandeelhouder van E bv. In 2014 sluiten X bv en E bv een samenwerkingsovereenkomst. E bv neemt de dagelijkse leiding van X bv op zich. Hiervoor wordt E veertig uur per week ingezet. X bv betaalt daarvoor een maandelijkse vergoeding en stelt een leaseauto ter beschikking. E bv draagt geen btw af over de ontvangen vergoedingen en de bv wordt in september 2015 ontbonden wegens een gebrek aan activiteiten. E geeft de vergoedingen niet aan in de aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2014 en 2015. Hij heeft geen VAR-verklaring. Naar aanleiding van een boekenonderzoek stelt de inspecteur dat de samenwerking tussen X bv en E dient te worden gekwalificeerd als dienstbetrekking dan wel als fictieve dienstbetrekking. Gevolg zijn de aan X bv opgelegde naheffingsaanslagen in de loonheffingen.
Hof Den Haag beslist dat er geen sprake is van een privaatrechtelijke dienstbetrekking is tussen X bv en E omdat de gezagsverhouding ontbreekt. De inspecteur maakt niet aannemelijk dat door X bv bindende aanwijzingen omtrent het door E te verrichten werk konden worden gegeven. Wel is sprake van een fictieve dienstbetrekking. X bv had op de aan E betaalde vergoedingen loonheffing moeten inhouden. Het beroep van X bv op opgewekt vertrouwen door uitlatingen van de Belastingdienst bij de opschorting van de inwerkingtreding van de Wet DBA faalt. Het hoger beroep van X bv is ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet op de loonbelasting 1964 4
Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 2e
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Loonbelasting
Instantie: Hof Den Haag
Editie: 28 augustus