Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat X bv als gewezen inhoudingsplichtige geen crisisheffing verschuldigd kan zijn.

Belanghebbende, X bv, drijft een onderneming in de vorm van een tandartsenpraktijk. De aandelen van X bv zijn in handen van B bv (de holding) en de heer G. De aandelen van de holding zijn in handen van G. In 2013 houdt X bv op te bestaan. G was in loondienst bij X bv en heeft in 2013 loon genoten van meer dan € 150.000. De inspecteur legt aan X bv een naheffingsaanslag loonheffingen (crisisheffing) op over het tijdvak maart 2014. Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat X bv ook als gewezen inhoudingsplichtige op grond van art. 32bd Wet LB 1964 in verbinding met art. 10f lid 2 Uitvoeringsbesluit LB 1965 de crisisheffing over het tijdvak maart 2014 verschuldigd is.

Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat de besluitgever de hem door de wetgever gegeven bevoegdheid heeft overschreden door in art. 10f UBLB 1965 bepalingen op te nemen betreffende een inhoudingsplichtige. De wetgever heeft in art. 32bd Wet LB 1964 aan de besluitgever enkel de bevoegdheid gegeven om een nadere invulling te geven aan de heffingsgrondslag, ofwel het loon. Verder oordeelt het hof dat uit art. 10f UBLB 1965 onvoldoende blijkt dat X bv als gewezen inhoudingsplichtige kan worden aangemerkt. Ook acht het hof het niet aannemelijk dat de besluitgever met het bepaalde in art. 10f UBLB 1965 bedoeld heeft dat een aanslag pseudo-eindheffing hoog loon kan worden opgelegd over een tijdvak waarin een vennootschap niet meer bestaat. Het hof verklaart het hoger beroep van X bv gegrond en vernietigt de rechtbankuitspraak.

Lees ook het thema Eindheffingen: Loonbelasting heffen van de werkgever

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 10f

Wet op de loonbelasting 1964 32bd

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Loonbelasting

Instantie: Hof 's-Hertogenbosch

Editie: 28 maart

2

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen