De Hoge Raad oordeelt dat aan het Pottenbakkersarrest voor de toepassing van de SW-bedrijfsopvolgingsregeling geen betekenis toekomt. Tot het in het kader van een bedrijfsopvolging verkregen ondernemingsvermogen kunnen namelijk alleen worden gerekend vermogensbestanddelen die ten tijde van de verkrijging nog voor ondernemingsdoeleinden worden aangehouden.

X1 is één van de erfgenamen van erflaatster die (via certificaten) aanmerkelijk belangen houdt in vastgoedbedrijven. De totale vastgoedportefeuille bestaat uit circa 300 objecten met 2800 verhuurbare eenheden. In geschil is of X1 terecht de SW-bedrijfsopvolgingsregeling claimt. De inspecteur wil deze enkel toepassen voor de projectontwikkelingstak, zijnde dertien projecten. Volgens Hof Amsterdam zijn de projectontwikkelingstak en de verhuurtak niet zo nauw met elkaar verweven dat het gehele vermogen als één materiële onderneming kwalificeert. Drie extra panden worden conform het standpunt van de inspecteur alsnog tot de projectontwikkelingstak gerekend. De Hoge Raad (18 juni 2021, 20/01485, V-N 2021/27.12) oordeelt dat het hof de door de inspecteur toegepaste kwalificatie van de panden ten onrechte heeft gevolgd zonder zich uit te spreken over het geschil. X1 betwistte die kwalificatie van een aantal panden. Volgt verwijzing voor een nader onderzoek naar de vraag welke panden als keuzevermogen in redelijkheid nog meer aan de projectontwikkelingstak kunnen worden toegerekend.

Hof Den Haag oordeelt dat het X1 op grond van het Pottenbakkersarrest (zie HR 29 augustus 1997, 32301, V-N 1997/3160, 14) vrij staat om het voormalige kantoorpand van de ontwikkelingstak, nadat die vanaf 2006 niet meer in eigen gebruik was maar werd verhuurd, tot het ondernemingsvermogen te blijven rekenen. Eén winkelcentrum mag in zijn geheel ook tot het ondernemingsvermogen worden gerekend. In 2010, dus ruim vóór het het overlijden van erflaatster in 2012, heeft namelijk een huuruitkoop plaatsgevonden met het oog op de herontwikkeling van dat gehele winkelcentrum. X1 gaat in cassatie. De staatssecretaris gaat incidenteel in cassatie.

De Hoge Raad oordeelt dat aan het Pottenbakkersarrest voor de toepassing van de BOR geen betekenis toekomt. Tot het in het kader van een bedrijfsopvolging verkregen ondernemingsvermogen kunnen namelijk alleen worden gerekend vermogensbestanddelen die ten tijde van de verkrijging nog voor ondernemingsdoeleinden worden aangehouden. De BOR kan daarom niet worden toegepast ten aanzien van het inmiddels verhuurde kantoorpand, ondanks dat het tot het keuzevermogen behoort. Het incidentele beroep van de staatssecretaris is gegrond. Het beroep van X1 is ongegrond. Volgt verwijzing naar Hof 's-Hertogenbosch.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 3.2

Successiewet 1956 35c

Successiewet 1956 35b

Instantie: Hoge Raad

Rubriek: Schenk- en erfbelasting, Inkomstenbelasting

Editie: 21 augustus

Informatiesoort: VN Vandaag

1194

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen