Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat X bv geen recht heeft op toepassing van de vrijstelling van overdrachtsbelasting. Er is namelijk geen sprake van feitelijk en rechtens herstel in de toestand van vóór de verkrijging.

Belanghebbende, X bv, verhuurt een bedrijfspand (diepvriesdistributiecentrum) aan F bv voor € 164.953,63 per kwartaal. Om financiering aan te trekken verkoopt X bv het pand, via een tripartite overeenkomst, voor € 8 mln aan E bv. Hierbij wordt overeengekomen dat de huurovereenkomst wordt beëindigd en dat E bv en F bv een nieuwe huurovereenkomst aangaan, voor € 174.540 per kwartaal. Tevens verkrijgt X bv het recht om het pand na 10 jaren, in verhuurde staat, terug te kopen, voor € 4,8 mln. X bv koopt het pand in 2011 weer terug en maakt bezwaar tegen de voldane overdrachtsbelasting. Volgens X bv is er sprake van feitelijk en rechtens herstel als gevolg van de vervulling van een ontbindende voorwaarde in de zin van art. 15 WBR juncto art. 19 WBR.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat partijen een koopoptie zijn overeengekomen en dat er geen sprake is van een ontbindende voorwaarde. Volgens de rechtbank heeft X dan geen recht op toepassing van de vrijstelling. Verder is de rechtbank van mening dat er geen sprake is van feitelijk en rechtens herstel in de toestand van vóór de verkrijging. X bv heeft het pand namelijk vrij van huur geleverd en heeft het in verhuurde staat weer terug gekregen. Hierbij is volgens de rechtbank niet van belang dat F bv het pand feitelijk steeds in gebruik heeft gehad. Het gelijk is aan de inspecteur.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet op belastingen van rechtsverkeer 19

Wet op belastingen van rechtsverkeer 15

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Belastingrecht algemeen, Belastingen van rechtsverkeer

Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Editie: 22 april

55

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen