X bv doet in 2013 BPM-aangifte voor een gebruikte Mercedes personenauto. De inspecteur legt in 2014 een naheffingsaanslag op van € 1.131. Bij uitspraak op bezwaar van 23 maart 2017 is de aanslag verminderd tot nihil en krijgt X bv een proceskostenvergoeding van € 246, alsmede een ambtshalve aanvullende teruggaaf van € 381. In geschil is onder meer of de hoorplicht is geschonden, of X bv recht heeft op invorderingsrente en of zij recht heeft op een dwangsom.
Rechtbank Gelderland oordeelt dat de inspecteur mocht afzien van het horen, aangezien volledig tegemoet is gekomen aan het bezwaar van X bv. Weliswaar is niet tegemoetgekomen aan haar wens om vergoeding van de werkelijke proceskosten, maar dat is slechts een nevenvordering (zie (Hof Amsterdam 14 juli 2016, nr. 14/01031, V-N Vandaag 2016/1758). Invorderingsrente hoeft pas vergoed te worden als onherroepelijk vaststaat dat de BPM moet worden terugbetaald (zie HR 3 maart 2017, nr. 16/01176, V-N 2017/14.9). X bv zal hiertoe dus een verzoek bij de ontvanger moeten indienen. Aangezien de ingebrekestelling van X bv de inspecteur op 28 februari 2017 moet hebben bereikt, had de inspecteur uiterlijk op 13 maart 2017 uitspraak op bezwaar moeten doen. Er is dus een dwangsom verbeurd van € 200 (10 x € 20). Het beroep van X bv is alleen in zoverre gegrond.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 4:19
Algemene wet bestuursrecht 4:17
Algemene wet bestuursrecht 7:15
Algemene wet bestuursrecht 7:3