De vader van de heren X1 en X2 (belanghebbenden) overlijdt in 2003. Op dat tijdstip was hun vader weduwnaar, maar hij woonde in zijn woning samen met mevrouw B. Zij blijft in de woning wonen tot haar plotselinge overlijden in 2004. In geschil is de waarde van de woning ten tijde van het overlijden van de vader voor het successierecht van X1 en X2. Zij hanteren een waardedrukkende factor van 20% in verband met het morele woonrecht van B. Rechtbank 's-Gravenhage stelt X1 en X2 in het ongelijk, aangezien geen sprake is van een persoonlijk of zakelijk recht dat bij verkoop van het huis aan derden kan worden tegengeworpen. X1 en X2 stellen in hoger beroep dat met hun vader de afspraak is gemaakt dat B om niet in de woning mocht blijven wonen en dat B deze afspraak voor het overlijden van de vader ook heeft aanvaard. Hof 's-Gravenhage hecht geloof aan deze verklaring, zodat het derdenbeding wordt aangemerkt als een aan de verkrijging verbonden last (zie HR 7 april 1993, nr. 28907, BNB 1993/200). De waardedrukkende factor van het derdenbeding is echter slechts 18%, conform het standpunt van de inspecteur. Staatssecretaris van Financiën gaat in cassatie. X1 en X2 gaan incidenteel in cassatie. Advocaat-Generaal IJzerman is van mening dat de afspraak van de vader met B een overeenkomst van bruiklening is en dat X1 en X2 door het overlijden van hun vader diens plaats hebben ingenomen als bruikleengevers. De aldus voortdurende bruiklening kan er niet toe leiden dat de woning wordt gewaardeerd als te zijn in bewoonde staat. Echter, op X1 en X2 als erfgenamen/bruikleengevers bleef wel degelijk de plicht rusten de overeenkomst van bruiklening gestand te doen. Bij wanprestatie zouden zij namelijk de schade aan B hebben moeten vergoeden. De verplichting de bruikleenovereenkomst gestand te blijven doen, is volgens de A-G aan te merken als een op X1 en X2 ten tijde van de verkrijging rustende verplichting welke een waardedrukkend effect heeft in de berekening van de hoogte van de verkrijging, als schuld van de nalatenschap. De hoogte van dat waardedrukkende effect kan worden bepaald aan de hand van de tabel voor vruchtgebruiken zoals het hof heeft gedaan. Het middel van de Staatssecretaris kan volgens de A-G daarom niet tot cassatie leiden. X1 en X2 klagen er terecht over dat zij geen bezwaarkostenvergoeding hebben gekregen. De A-G concludeert tot gegrondverklaring van hun beroepen.
Wetsartikelen:
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Schenk- en erfbelasting
Instantie: Hoge Raad (Advocaat-Generaal)
Editie: 7 augustus