X bv ontvangt op verzoek diverse teruggaven van omzetbelasting. De inspecteur legt haar een naheffingsaanslag omzetbelasting op nadat hij tot het oordeel is gekomen dat X bv geen btw-ondernemer is en dus onterecht vooraftrek heeft gekregen. X bv maakt bezwaar en wanneer een uitspraak op bezwaar uitblijft, stelt zij beroep in tegen het niet-tijdig beslissen op bezwaar. Rechtbank Breda verklaart het beroep na een vereenvoudigde behandeling ongegrond. Het door X bv ingestelde verzet verklaart de rechtbank vervolgens gegrond waarna zij, ten gronde beslissend, het beroep van X bv niet-ontvankelijk verklaart.
Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat de inspecteur wel aannemelijk heeft gemaakt dat uitspraak op bezwaar is gedaan, maar niet dat de uitspraak ook is verzonden. De inspecteur kan geen bewijs aanvoeren dat de uitspraak ter post bezorgd is of op andere wijze aan X bv is uitgereikt. De inspecteur heeft derhalve niet aannemelijk gemaakt dat de uitspraak is bekendgemaakt in de zin van art. 3:41 Awb. De omstandigheid dat de Belastingdienst iedere dag vele geschriften ter post bezorgt en dat de terpostbezorging veelal foutloos verloopt, is onvoldoende. De beroepstermijn begint daarom pas te lopen op het moment dat de inspecteur (alsnog) de uitspraak bekendmaakt. Het bij de rechtbank ingediende beroep is daarom prematuur, aldus het hof. Niet-ontvankelijkverklaring dient echter achterwege te blijven op grond van art. 6:10 Awb. Het hof verklaart het hoger beroep gegrond en verwijst de zaak terug naar de rechtbank. Daarbij overweegt het hof nog dat de rechtbank na de uitspraak op verzet ten onrechte terstond uitspraak heeft gedaan in de hoofdzaak, zonder X bv te horen.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 6:7
Algemene wet bestuursrecht 6:10