De Hoge Raad oordeelt dat het hof een te beperkte uitleg geeft aan het begrip kredietarrangement uit het Paraplukrediet-arrest. Er wordt namelijk al voldaan aan dit criterium wanneer een concernvennootschap in staat wordt gesteld om krediet op te nemen bij een niet tot het concern behorende schuldeiser.

B en C houden, via hun holdings, X bv (belanghebbende) en Y bv, de aandelen in diverse vennootschappen die actief zijn in de weg- en waterbouw (het A-concern). Het concern sluit een rentecompensatie- en saldoverrekeningsovereenkomst met de Rabobank. De overeenkomst omvat een gemeenschappelijke kredietfaciliteit waarvoor alle concernvennootschappen hoofdelijk aansprakelijk zijn (cash pooling). In 2008 en 2009 worden de vennootschappen, met uitzondering van de holdings, verkocht. Een aantal vennootschappen gaat vervolgens failliet en wordt ontbonden. Omdat de groepsvennootschappen niet op vordering van de bank hun negatieve saldi aanvullen, boekt de bank € 104.822 af ten laste van de rekening van X bv. De bv brengt dit bedrag in aftrek. De inspecteur staat de aftrek echter niet toe. Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat de inspecteur niet aannemelijk maakt dat er onzakelijk is gehandeld. De bv kan het bedrag dan ook ten laste van de winst aftrekken. Volgens het hof is er namelijk geen sprake van een kredietarrangement als bedoeld in het Paraplukrediet-arrest van de Hoge Raad van 1 maart 2013, nr. 11/01985 (V-N 2013/12.17). Het hof acht daarbij van belang dat de hoogte van de kredieten op grond van de overeenkomst beperkt is tot het totaalbedrag van de aan de bank verpande creditsaldi. Het hof vermindert de aanslag. De staatssecretaris gaat in cassatie. Hij stelt daarbij dat wel is voldaan aan de criteria van het Paraplukrediet-arrest.

De Hoge Raad oordeelt dat het hof blijk geeft van een te beperkte uitleg van het begrip kredietarrangement in de zin van het Paraplukrediet-arrest. Volgens de Hoge Raad wordt namelijk al voldaan aan deze criteria wanneer afzonderlijke, aan het arrangement deelnemende concernvennootschappen door het arrangement in staat worden gesteld krediet op te nemen bij een niet tot het concern behorende schuldeiser. De deelnemende concernvennootschappen lopen dan immers al een risico, in functie van het groepsbelang, wanneer een van de deelnemende vennootschappen krediet opneemt onder het arrangement. Zij aanvaarden dan een aansprakelijkheid die groter is dan de aansprakelijkheid die bestaat bij het zelfstandig aantrekken van vreemd vermogen. Ook merkt de Hoge Raad nog op dat niet van belang is dat de vennootschappen geen deel meer uitmaakten van het concern op het moment dat X bv aansprakelijk werd gesteld. Het bedrag van € 104.822 is niet aftrekbaar.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 3.25

Wet op de vennootschapsbelasting 1969 8

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting, Vennootschapsbelasting

Instantie: Hoge Raad

Editie: 13 mei

Carrousel: Carrousel

18

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen