A bv, B bv, C bv, D bv en E bv zijn genothebbenden krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van vijf Amsterdamse hotels. In geschil zijn de WOZ-beschikkingen van deze hotels voor 2015 (na bezwaar) van respectievelijk € 34.802.500, € 23.506.500, € 24.027.000, € 15.481.500 en € 28.417.500. Volgens de heffingsambtenaar werden Amsterdamse hotels tot en met 2014 gewaardeerd op basis van de huurwaardekapitalisatiemethode. Dit leidde volgens de Waarderingskamer tot te lage waarderingen. Daarom is voor de huidige waardevaststelling een nieuw model ontwikkeld, zijnde een variant op de discounted cash flow methode. De nieuwe berekening laat zich moeilijk uitleggen, zodat in de beroepsfase is gekozen om de vergelijkingsmethode te hanteren met een geanalyseerde 'prijs per kamer’. Rechtbank Amsterdam verlaagt de WOZ-waarden echter schattenderwijs tot respectievelijk € 25.000.000, € 21.000.000, € 25.000.000, € 18.000.000 en € 13.500.000, aangezien geen der partijen de door hen voorgestane waarden aannemelijk heeft gemaakt. Partijen gaan in hoger beroep.
Hof Amsterdam oordeelt dat de ‘beste koper na de beste voorbereiding’ van een hotel in Amsterdam een belegger is die het hotel na de aankoop wil (blijven) verhuren. Op de berekende 'prijs per kamer'-waarde moeten eventueel nog wel correcties worden aangebracht, zoals een correctie erfpacht en een plus ('kraag') of min ('gat') correctie als de lopende huur van het vergelijkingsobject niet marktconform is. De heffingsambtenaar moet voorts aannemelijk maken dat voldoende rekening is gehouden met de verschillen tussen het te taxeren hotel en de vergelijkingsobjecten. De door de heffingsambtenaar toegepaste 'algemene marges' zijn voldoende om mogelijke kosten in verband met aanvangs-en/of frictieleegstand te verdisconteren. Voor het hotel van B bv slaagt de heffingsambtenaar in het bewijs dat de vastgestelde WOZ-waarde van € 23.506.500 niet te hoog is. De in 2015 gemaakte renovatiekosten zijn namelijk volledig meegenomen in de waardering en er is over het hoofd gezien dat het hotel 25 eigen parkeerplaatsen (á € 60.000) heeft. De slotsom is dat het hoger beroep van de heffingsambtenaar alleen in zoverre doel treft. De overige (incidentele) beroepen zijn ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet waardering onroerende zaken 22
Wet waardering onroerende zaken 17
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Waardering onroerende zaken
Instantie: Hof Amsterdam
Editie: 13 mei