Belanghebbende, X, maakt bezwaar tegen de kosten van een dwangbevel. Als de ontvanger niet tijdig beslist op het bezwaar, stelt X beroep in bij Rechtbank Haarlem. De ontvanger doet hierna alsnog uitspraak waarin volledig wordt tegemoetgekomen aan het bezwaar van X. De rechtbank verklaart vervolgens het beroep van X wegens het ontbreken van belang niet-ontvankelijk. X doet verzet tegen deze uitspraak omdat hij vindt dat hij ten onrechte het betaalde griffierecht niet vergoed krijgt. De rechtbank verklaart het verzet gegrond, gelast de ontvanger het griffierecht aan X te betalen en kent X een proceskostenvergoeding toe van € 161. X is het niet eens met de hoogte van de proceskostenvergoeding en stelt cassatieberoep in.
De Hoge Raad oordeelt dat de rechtbank onterecht geen proceskostenvergoeding heeft toegekend voor het verschijnen ter zitting van de gemachtigde van X. Verder stelt X terecht dat de vergoeding per punt € 437 moet bedragen in plaats van € 322. X heeft immers het verzet gedaan na inwerkingtreding van het Besluit van 4 september 2009, Stb. 375 waarbij de vergoeding per punt is verhoogd. De overige klachten van X kunnen niet tot cassatie leiden (art. 81 Wet RO). De Hoge Raad verklaart het cassatieberoep van X gegrond en verhoogt de proceskostenvergoeding voor de verzetsprocedure tot € 437.