Belanghebbende, de heer X en mevrouw X-Y, zijn eigenaren van een voormalig horeca-pand, bestaande uit een parterre, 1e en 2e verdieping. Aanvankelijk werd er door hen een Chinees restaurant in geëxploiteerd. Met ingang van 1 november 2009 wordt het pand verhuurd voor € 42.000 per kwartaal. Het pand wordt sindsdien gebruikt om er mensen met psychiatrische en/of psychosociale problemen te huisvesten. In geschil is de waarde van het pand per 31 oktober 2009 in verband met de overgang van het ondernemingsvermogen naar hun privévermogen (box 1), alsmede de waarde per 31 december 2009 voor box 3. Volgens Rechtbank Noord-Holland is de op 27 oktober 2009 gesloten huurovereenkomst een waardeverhogende factor. De inspecteur maakt met een taxatierapport de waarde van € 950.000 aannemelijk. X en X-Y gaan in hoger beroep.
Hof Amsterdam oordeelt dat het pand per 31 oktober 2009 in onverhuurde staat dient te worden gewaardeerd. De waardestijging van het pand door het sluiten van de huurovereenkomst is niet een voordeel van de gestaakte onderneming. Het is niet aannemelijk dat de beslissing tot verhuur zich nog in de winstsfeer heeft afgespeeld. Bovendien is de rechtbank ten onrechte voorbijgegaan aan de stelling van X en X-Y dat een zakelijke jaarhuur slechts € 50.000 tot € 60.000 zou bedragen. Het is aannemelijk dat de huurder een veel hogere huur dan normaal wilde betalen omdat het pand op zeer korte termijn beschikbaar moest zijn en omdat de huurder de overeenkomst snel eenzijdig kon opzeggen. Inmiddels heeft de huurder het pand dan ook verlaten en staat het pand leeg. In goede justitie wordt de waarde in vrije onverhuurde staat vastgesteld op € 700.000 (box 1 en 3). De beroepen van X en X-Y zijn deels gegrond.
Lees ook het thema Stakingswinst.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.25
Wet inkomstenbelasting 2001 3.8