Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de navordering terecht is als wordt aangenomen dat tegenover de contante stortingen gelijke verzwegen inkomsten hebben gestaan.

Belanghebbende, de heer X, woont samen met partner en kind. De partner heeft eigen looninkomsten. X heeft in 2010 een eenmanszaak. Volgens de IB-aangifte over dat jaar is zijn belastbaar inkomen uit werk en woning negatief € 9.686. De aanslagen (IB/PVV en ZVW) zijn opgelegd conform deze aangifte. Naar aanleiding van een strafprocedure over de betrokkenheid van X bij grootschalige hennepteelt start de inspecteur een onderzoek. De inspecteur constateert dat X in 2008, 2009 en 2010 respectievelijk € 20.410, € 14.955 en € 11.660 aan contanten op zijn bankrekening heeft gestort. Voorts is in 2010 een contante kapitaalstorting van € 20.798 in de onderneming geweest. In 2008 en 2009 heeft X geen IB-aangiften gedaan. In geschil zijn de navorderingsaanslagen over 2008, 2009 en 2010, alsmede de vergrijpboetes van 50%.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de navordering terecht is als wordt aangenomen dat tegenover de contante stortingen gelijke verzwegen inkomsten hebben gestaan. Voor 2008 en 2009 maakt de inspecteur deze inkomsten daarmee dus aannemelijk. X heeft over 2010 niet de vereiste aangifte gedaan, zodat de bewijslast wordt omgekeerd en verzwaard. Door de contante stortingen te relateren aan de verzwegen inkomsten heeft de inspecteur een redelijke schatting gedaan. Aangezien de redelijke termijn met bijna één jaar is overschreden, worden de boetes gematigd met 10% tot 45% van de verschuldigde belasting. Het beroep van X is deels gegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet inzake rijksbelastingen 16

Algemene wet inzake rijksbelastingen 27e

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting

Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Editie: 18 juli

2

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen