De Hoge Raad oordeelt dat de rechtbank in de beroepsfase ten onrechte een actuele machtiging heeft opgevraagd en, toen deze uitbleef, het beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard. Dit omdat in de bezwaarfase al een machtiging is overgelegd die ook geldt voor het instellen van beroep.

Belanghebbende, X, laat een gemachtigde bezwaar maken tegen de WOZ-beschikking van zijn onroerende zaak. Als de gemeente het bezwaar afwijst, stelt de gemachtigde namens X beroep in bij Rechtbank Oost-Brabant. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van een actuele machtiging. In verzet blijft de niet-ontvankelijkverklaring in stand. X stelt beroep in cassatie in.

De Hoge Raad oordeelt dat de rechtbank in de beroepsfase ten onrechte een actuele machtiging heeft opgevraagd en, toen deze uitbleef, het beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard. Dit omdat in de bezwaarfase al een machtiging is overgelegd die ook geldt voor het instellen van beroep (HR 11 oktober 2013, nr. 13/00924, V-N 2013/50.6). De uitspraak van de rechtbank en de stukken van het geding bevatten geen aanwijzingen dat zich tussen het verlenen van de machtiging en het instellen van beroep een omstandigheid als bedoeld in art. 3:72 BW heeft voorgedaan waardoor de vertegenwoordigingsbevoegdheid van de gemachtigde zou zijn geëindigd. De Hoge Raad verklaart het verzet van X alsnog gegrond en oordeelt dat de rechtbank het onderzoek voortzet in de stand waarin het zich bevond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet bestuursrecht 8:24

Burgerlijk Wetboek Boek 3 72

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting

Instantie: Hoge Raad

0

Gerelateerde artikelen