In het kader van het BZN-project worden aan X diverse IB- en VB-(navorderings)aanslagen opgelegd. In hoger beroep is onder andere nog in geschil of de inspecteur voldoende voortvarend heeft gehandeld bij het voorbereiden en opleggen van de IB-navorderingsaanslag 1996 en de VB-navorderingsaanslag 1997.
Hof Amsterdam oordeelt dat de inspecteur voldoende voortvarend heeft gehandeld bij het opleggen van de IB-aanslag 1997 en de VB-aanslag 1997. Het hof overweegt daarbij dat de inspecteur zijn heffingsonderzoek voor de jaren 1996 (IB) en 1997 (VB) nog niet had voltooid. Volgens het hof hadden de handelingen van de inspecteur gedurende de bezwaarprocedure betreffende de eerste serie aanslagen namelijk mede betrekking op, en waren redelijkerwijs noodzakelijk voor, het regelen van de onderhavige aanslagen (IB 1996 en VB 1997). Verder merkt het hof op dat de handelingen van de inspecteur gedurende deze procedure niet alleen waren gericht op het achterhalen van de waarheid omtrent de jaren waarover de inspecteur (noodgedwongen, wegens het dreigende verstrijken van de navorderingstermijn) al aanslagen had opgelegd (en waarover de bezwaarprocedure liep) maar ook omtrent de jaren waarover hij nog aanslagen (de onderhavige) moest opleggen. De handelingen van de inspecteur waren volgens het hof in het onderhavige geval dus wel gericht op het verkrijgen van de inlichtingen die nodig waren voor het bepalen van de verschuldigde belasting en het voorbereiden en vaststellen van de navorderingsaanslagen. Dat de handelingen uiteindelijk geen vruchten hebben afgeworpen, zodat de inspecteur de navorderingsaanslagen heeft vastgesteld aan de hand van gegevens die reeds eind 2007 bekend waren bij de inspecteur, acht het hof verder niet van belang.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 16