Rechtbank Zeeland-West-Brabant beslist dat het kwijtschelden door de medevennoot van een schuld, die de uittredende vennoot aan de vof heeft, terecht ineens ten laste van de winst van die medevennoot is gebracht.

Belanghebbende, X, en B waren begin van het jaar 2009 de enige vennoten van vof A. Per 26 februari 2009 is B uitgetreden. Bij de uittreding is de kapitaalrekening in vof A van B die negatief € 10.896 bedroeg, op nihil gezet. In geschil is of  dit bedrag aftrekbaar is van de winst van X in het jaar 2009. De inspecteur weigert deze aftrekpost. X komt in beroep tegen de aanslagen ib/pvv en Zvw voor het jaar 2009. Volgens Rechtbank Zeeland-West-Brabant is er sprake van een uitkoop van B door X. Het vennootschapsaandeel van B had een negatieve waarde en B is uitgetreden zonder tot dat bedrag stortingen te hoeven verrichten in de onderneming. Volgens de rechtbank is daarmee aan de uittredende vennoot een som betaald boven de waarde van zijn vennootschapsaandeel. X heeft onweersproken gesteld dat wanneer hij B niet zou hebben uitgekocht, faillissement onontkoombaar zou zijn. De rechtbank beslist dat het bedrag van € 10.896 ter bekostiging van de uitkoop van B ter voorkoming van faillissement van vof A een uitgave vormt, die noodzakelijk was om het bedrijf te vrijwaren tegen verliezen welke bij de handhaving van de uitgekochte vennoot in de toekomst werden gevreesd. Gelet op de hoofdelijke aansprakelijkheid van X voor de schulden die vof A tegenover derden heeft en het ontbreken van verhaalsmogelijkheden bij B vormt de vordering op B bij zijn uittreden, die dus geen enkele waarde heeft, een kostenpost die X in één keer ten laste van zijn winst mag brengen. De beroepen zijn gegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 3.17

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting

Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Editie: 17 juni

8

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen