Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat X een deel van zijn vordering in rekening courant op G bv ten laste van zijn winst mag afwaarderen. Tot 1 januari 2009 was de rc-vordering namelijk nog zakelijk.
Belanghebbende, X, exploiteert in vof-verband een kapperszaak met zijn vrouw, Y. Het aandeel van X in het resultaat van de vof is 60%. In 2003 laten X en Y een marktonderzoek verrichten naar de levensvatbaarheid van een winkelformule gericht op de verkoop van haarverzorgingsproducten. Naar aanleiding van het onderzoek richt X F bv op. De nieuwe winkelformule wordt gedreven via G bv, een dochtermaatschappij van F bv. De vof verstrekt leningen aan G bv. Door de snel opkomende internethandel en de start van de economische crisis blijkt de winkelformule van G bv niet voldoende levensvatbaar. G bv verkoopt in 2008 daarom haar activa en goodwill aan een derde. X waardeert vervolgens zijn vordering op G bv af ten laste van zijn winst. De inspecteur is echter van mening dat er sprake is van onzakelijke leningen en accepteert de afwaarderingen niet. Rechtbank Gelderland oordeelt dat X zijn vordering op G bv ten laste van zijn winst mag afwaarderen, omdat de inspecteur er niet in slaagt te bewijzen dat sprake is van een onzakelijke lening.
Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat X een deel van zijn vordering in rekening courant op G bv ten laste van zijn winst mag afwaarderen. Het hof overweegt daarbij dat bij het aangaan van de rc-vordering in 2004 geen sprake is van een onzakelijke lening. Dat G bv op dat moment geen zekerheden aan de vof kon verstrekken, omdat deze al aan de SNS Bank waren verstrekt, acht het hof niet van belang. Ook het feit dat in de eerste jaren van de opstart van de onderneming verliezen zijn geleden, is niet van belang, aangezien sprake is van een startende onderneming. Het verstrekken van geld tijdens de economische crisis in 2007 - 2008 maakt de lening ook niet onzakelijk. Dit gebeurt pas nadat G bv haar activiteiten per 1 oktober 2008 vervreemdt aan een derde. Op dat moment is de potentiële winstgevende activiteit namelijk verdwenen en was er ook geen zicht op nieuwe activiteiten die mogelijk winstgevend zouden zijn. De toenames vanaf 1 januari 2009 zijn volgens het hof dan aan te merken als het verstrekken van een onzakelijke lening. Het hof stelt uiteindelijk vast dat X € 18.515 (60% x € 30.858) ten laste van zijn winst mag afwaarderen.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.25
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting
Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden
Editie: 27 oktober
Carrousel: Carrousel