Gemeente X laat een schoolgebouw bouwen. De stichtingskosten bedragen ruim € 5,2 miljoen inclusief omzetbelasting. De aannemer past de verleggingsregeling toe. Aan X wordt door andere ondernemers € 87 156 aan omzetbelasting in rekening gebracht. Dit bedrag wordt door X in vooraftrek gebracht. Nog voor levering verkoopt X het schoolgebouw voor € 550 000 exclusief omzetbelasting aan een woningbouwcorporatie. De over dit bedrag verschuldigde omzetbelasting van € 104 500 wordt door X op aangifte voldaan. Nadat blijkt dat de aannemer de verleggingsregeling ten onrechte heeft toegepast wordt de verlegde omzetbelasting bij de aannemer nageheven. De aannemer brengt de omzetbelasting alsnog bij X in rekening. De inspecteur heeft zowel de in rekening gebrachte als de ten onrechte verlegde omzetbelasting bij X nageheven. Voor de rechtbank is niet langer in geschil dat de verlegde omzetbelasting ten onrechte bij X is nageheven. Het beroep is in zoverre gegrond verklaard. In geschil is of de levering van de school aan de corporatie een met omzetbelasting belaste prestatie is.
Volgens Rechtbank Den Haag heeft X in het naheffingstijdvak geen economische activiteiten verricht. De levering van de school aan de corporatie is geen economische activiteit. X heeft dus ten onrechte op haar aangiften omzetbelasting voldaan en voorbelasting afgetrokken. De naheffingsaanslag wordt verminderd tot nihil en voor het restant van € 17 344 (€ 104.500 -/- € 87.156) wordt een aanvullende teruggaaf verleend.
Lees ook het thema Onroerend goed: vrijgesteld van btw of toch belast?
Wetsartikelen:
Wet op de omzetbelasting 1968 15
Wet op de omzetbelasting 1968 7