Rechtbank Noord-Nederland oordeelt dat bij verzoeken om verhoging van de WOZ-waarde het aan de heffingsambtenaar is om aannemelijk te maken dat de door hem voorgestane waarde niet lager is dan de waarde in het economisch verkeer. De heffingsambtenaar is hier niet in geslaagd.

Belanghebbende, X, is eigenaar van een woning in de gemeente Midden-Groningen. De gemeente heeft de WOZ-waarde 2017 vastgesteld op € 157.000, maar X vindt dat de woning ten minste € 200.000 waard is op de peildatum. Hij heeft de woning in oktober 2007 gekocht voor € 207.000. De heffingsambtenaar stelt in hoger beroep dat de WOZ-waarde hooguit € 161.000 zou kunnen bedragen.

Rechtbank Noord-Nederland oordeelt dat bij verzoeken om verhoging van de WOZ-waarde het aan de heffingsambtenaar is om aannemelijk te maken dat de door hem voorgestane waarde niet lager is dan de waarde in het economische verkeer. De heffingsambtenaar is hier niet in geslaagd. In de bezwaarfase heeft de heffingsambtenaar de inhoud van de woning bijgesteld (406 m³ in plaats van 381 m³). Hij maakt niet aannemelijk hoe deze grotere inhoud zich verhoudt tot de gehandhaafde WOZ-waarde van € 157.000 noch tot de in beroep verdedigde waarde van € 161.000. Ook X maakt de door hem verdedigde waarde niet aannemelijk. De rechtbank stelt de WOZ-waarde schattenderwijs vast op € 165.000.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet waardering onroerende zaken 29

Wet waardering onroerende zaken 17

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Waardering onroerende zaken

Instantie: Rechtbank Noord-Nederland

Editie: 6 maart

5

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen