Tot en met 2003 wordt X als ondernemer voor de inkomstenbelasting aangemerkt. In 2004 geeft hij zijn inkomsten aan als resultaat uit overige werkzaamheden. Formeel is de onderneming gestaakt per 1 juli 2005. Met dagtekening 31 december 2005 is de definitieve aanslag voor het jaar 2004 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 19.069. De aanslag is ambtshalve verminderd op 25 oktober 2007 vanwege verliesverrekening. Het belastbaar inkomen is daarbij vastgesteld op € 16.603. Het beroep van X wordt ongegrond verklaard. X komt in hoger beroep.
Hof 's-Gravenhage (MK III, 21 december 2011, BK-10/00306) overweegt dat de inspecteur aan X op 4 april 2004 een brief heeft gestuurd waarin hij vermeldt dat het inkomen over 2004 wordt vastgesteld op € 19.394. Deze brief is voor akkoord getekend door X en zijn echtgenote. In de brief van de inspecteur van 11 oktober 2007 is vermeld dat het inkomen voor het jaar 2004 nader wordt vastgesteld op € 16.603 vanwege een nog te verrekenen verlies uit 1997. Nu X niets stelt op grond waarvan zou moeten worden aangenomen dat de aanslag te hoog is vastgesteld, en het hof ook niet is gebleken van feiten en omstandigheden die zulks meebrengen, wordt het hoger beroep ongegrond verklaard. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 23
Algemene wet inzake rijksbelastingen 10
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Inkomstenbelasting
Instantie: Hoge Raad
Editie: 18 januari