Aan belanghebbende, X, is met dagtekening 22 juli 2005 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2003 opgelegd naar een belastbaar inkomen van nihil. Bij beschikking is het verlies vastgesteld op € 16.142. Bij voorlopige aanslag is de algemene heffingskorting en de arbeidskorting uitbetaald. Aan de echtgenote van X is met dagtekening 21 juli 2005 voor het jaar 2003 ook een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd van nihil. Het te verrekenen verlies is vastgesteld op € 12.067. De definitieve aanslag van X is vastgesteld op € 1960. Dit bedrag ziet op een bedrag van € 119 aan verschuldigde heffingsrente en op een bedrag van € 1841 aan een verrekend bedrag van eerdere (voorlopige) aanslagen, waarbij de algemene heffingskorting en de arbeidskorting is uitbetaald. Volgens X is de aanslag te hoog vastgesteld en hij komt uiteindelijk in hoger beroep.
Hof 's-Gravenhage (MK III, 21 december 2011, BK-10/00307) overweegt dat zowel X als zijn echtgenote een negatief inkomen hebben. Als gevolg hiervan hebben zij geen van beiden recht op de gecombineerde inkomensheffing. Ten onrechte is bij voorlopige aanslag heffingskorting aan X uitbetaald. De aanslag is vastgesteld conform de aankondiging in een brief van de inspecteur van 4 april 2005. X heeft geen grieven aangevoerd tegen de hoogte van deze aanslag. Ook anderszins is het hof niet gebleken van feiten en omstandigheden die tot de conclusie zouden leiden dat de aanslag tot een onjuist bedrag is vastgesteld. Het hoger beroep is ongegrond. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 8.9
Wet inkomstenbelasting 2001 8.8
Algemene wet inzake rijksbelastingen 23
Algemene wet inzake rijksbelastingen 10
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Inkomstenbelasting
Instantie: Hoge Raad
Editie: 18 januari