De inspecteur legt X voor de jaren 1992 tot en met 2000 navorderingsaanslagen vermogensbelasting op met verhogingen van 100% (tot en met 1998) en boeten (1999 en 2000). Hof Amsterdam verklaart de beroepen van X gegrond, vermindert de navorderingsaanslagen, de boeten en de in rekening gebrachte heffingsrente en scheldt de verhogingen gedeeltelijk kwijt. De Hoge Raad oordeelt dat Hof Amsterdam bij zijn beslissing over de boeten te zware consequenties heeft verbonden aan het verzaken van de inzageplicht door X (HR 2 december 2011, nr. 11/01377, V-N 2011/66.5). De Hoge Raad heeft immers bepaald dat het verzaken van de inzageplicht als zodanig geen bewijs oplevert van een beboetbaar feit en ook geen invloed heeft op de bewijslastverdeling en de beoordeling of de boete proportioneel is (r.o. 4.5.2, 4.5.3 en 4.6.3 van HR 15 april 2011, nr. 09/05192, V-N 2011/20.4). De Hoge Raad verklaart het cassatieberoep van X gegrond en verwijst de zaak naar Hof 's-Gravenhage (thans: Hof Den Haag). Dit hof moet beoordelen in hoeverre de inspecteur voor elk van de jaren 1992 tot en met 2000 het bewijs van het beboetbare feit heeft geleverd en in hoeverre elk van de opgelegde boeten passend en geboden zijn.
Hof Den Haag oordeelt na verwijzing dat de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat X voor enig jaar het feit ter zake waarvan de verhoging of boete is opgelegd heeft begaan. Het hof overweegt dat het bewijs dat de inspecteur bij Hof Amsterdam heeft aangedragen in de ogen van de Hoge Raad tekortschoot. Ten opzichte van de procedure bij Hof Amsterdam heeft de inspecteur geen wezenlijk nieuwe gegevens aangedragen en geen wezenlijk andere argumenten gehanteerd. Het hof verklaart het beroep gegrond.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 67e