X bv handelt in alcoholhoudende producten en heeft een vergunning om deze accijnsvrij op te slaan in een accijnsgoederenplaats (agp). De inspecteur legt een naheffingsaanslag accijns met boete op, omdat X bv ten onrechte accijns in mindering heeft gebracht op door haar verschuldigde accijns. Hof Den Haag vernietigt de naheffingsaanslag en boete, kort gezegd, omdat X bv niet wist dat de facturen die betrekking hebben op de afgetrokken accijns, vals waren. De Hoge Raad draait die beslissing terug voor zover het de naheffingsaanslag betreft. De Hoge Raad oordeelt dat er geen beperkingen zijn aan de bevoegdheid van de inspecteur om accijns na te heffen bij een vergunninghouder van een agp die ten onrechte accijns in mindering heeft gebracht. Naheffing kan dus ook plaatsvinden als de vergunninghouder te goede trouw meende dat al eerder accijns was voldaan. Met X bv is de Hoge Raad van oordeel dat de boetebeschikking, gelet op de toezegging van de inspecteur op de zitting, wel moet vervallen.
Hof Amsterdam oordeelt na verwijzing dat art. 20 lid 2 tweede volzin van de AWR niet aan het opleggen van een naheffingsaanslag accijns aan X bv in de weg staat. Als de ten onrechte verleende teruggaaf van accijns is terug te voeren op het niet-naleven van de bepaling van de belastingwet door de opdrachtgever, dan was de inspecteur verplicht om de naheffingsaanslag aan die opdrachtgever op te leggen. Het hof meent echter dat deze situatie zich hier niet voordoet. Het hof oordeelt verder dat de inspecteur niet op grond van overmacht van naheffing hoefde af te zien.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 20
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Accijns en verbruiksbelastingen
Instantie: Hof Amsterdam
Editie: 5 november