Aan de heer X is een ib/pvv-navorderingsaanslag over 2008 opgelegd. Volgens X heeft de inspecteur een ambtelijk verzuim begaan door de primitieve aanslag d.d. 10 augustus 2010 overeenkomstig de aangifte op te leggen zonder de uitkomsten van het toen nog lopende boekenonderzoek af te wachten. De inspecteur stelt onweersproken dat het eindgesprek plaatsvond op 8 juli 2010 en dat er toen geen twijfel over bestond dat hij niet instemde met de aangifte.
Rechtbank 's-Gravenhage oordeelt dat navordering mogelijk is aangezien X vóór het opleggen van de primitieve aanslag al wist dat zijn aangifte niet klopte en dat zijn werkelijke inkomen aanmerkelijk hoger was. Het maakt dus niet uit dat de primitieve aanslag is opgelegd overeenkomstig de foutieve aangifte van X. De inspecteur beroept zich terecht op het per 1 januari 2010 toegevoegde art. 16, tweede lid, onderdeel c, AWR. Op grond van deze duidelijke bepaling mag in elk geval worden nagevorderd als sprake is van een fout en de te weinig geheven belasting ten minste 30% afwijkt van de wettelijk verschuldigde belasting. Door het opnemen van deze bepaling heeft de wetgever de oude jurisprudentie inzake de kenbare ambtelijke fout gecodificeerd en anderzijds daaraan een grotere reikwijdte willen geven. Het beroep van X is ongegrond.