De heer X ontvangt in april 2004 een brief van de inspecteur, waarin deze het vermoeden uit dat X mogelijk is gerechtigd tot niet opgegeven buitenlands vermogen. X heeft inderdaad twee Duitse bankrekeningen en heeft de Opgaaf buitenlands vermogen vervolgens ingevuld geretourneerd. X heeft ook volledig meegewerkt aan het vervolgonderzoek. Desondanks zijn verhogingen en boetes opgelegd van 50%. Rechtbank Haarlem oordeelt dat deze terecht zijn, omdat er geen sprake is van een vrijwillige verbetering. Het overschrijden van de redelijke termijn, rechtvaardigt wel een matiging van de verhogingen en de boetes van 10%. X vecht in hoger beroep ook de enkelvoudige belasting aan. De inspecteur stelt dat X uitsluitend bezwaar heeft gemaakt tegen de verhogingen en de boetes, zodat het beroep in zoverre niet-ontvankelijk is.
Hof Amsterdam oordeelt dat de bezwaarschriften ook geacht moeten worden te zijn gericht tegen de navorderingsaanslagen. De aanslagen inclusief de daarin begrepen verhoging en de kwijtscheldingsbesluiten zijn namelijk hecht en onlosmakelijk met elkaar verbonden. Het beroep van X is dus volledig ontvankelijk. De aanslagen die zijn opgelegd met behulp van de verlengde navorderingstermijn moeten wegens strijd met het evenredigheidsbeginsel worden vernietigd, aangezien niet kan worden vastgesteld waaruit de aanwijzingen bestonden dat X buitenlandse banktegoeden had en op welk moment dat was. De boetes met betrekking tot de ib/pvv-navorderingsaanslagen over 2000 tot en met 2002 worden vanwege het overschrijden van de redelijke termijn met 20% gematigd. Het beroep van X is gegrond.