Volgens Rechtbank Den Haag maakt X  niet aannemelijk dat hij niet gerechtigd is tot de opgeheven KB Lux rekening die op zijn naam en die van zijn moeder stond.

X is geïdentificeerd als houder van een voor de ib/pvv en vb verzwegen rekening bij de KB Lux. X is strafrechtelijk vervolgd. Hof 's-Gravenhage spreekt X op 8 november 2006 vrij van het niet doen van de vereiste aangiften ib/pvv over de jaren 1994 tot en met 1999. Volgens het hof is niet komen vast te staan dat X de gerechtigde was tot de betreffende KB Lux rekening. In de beroepsprocedure tegen de nog in geschil zijnde aanslagen ib/pvv over latere jaren erkent X rekeninghouder te zijn geweest van de KB Lux rekening maar stelt hij dat uitsluitend zijn moeder tot het saldo van die rekening gerechtigd was. In geschil is of X gerechtigd is geweest tot de KB Lux rekening en of de aanslagen ib/pvv over de jaren 2001 tot en met 2005, 2007 en 2008 en de boetes voor die jaren terecht en naar de juiste bedragen zijn opgelegd. Volgens Rechtbank Den Haag mag er in beginsel vanuit worden gegaan dat een houder van een bankrekening tevens gerechtigd is tot het op die rekening staande saldo. X heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit in zijn geval anders is. De uitkomst van de strafzaak tegen X acht de rechtbank eveneens onvoldoende voor de stelling van X dat hij niet tot de KB Lux rekening gerechtigd is geweest. De belastingrechter is immers niet aan de uitkomst van de strafzaak gebonden maar dient zich een zelfstandig oordeel te vormen omtrent de hem voorgelegde feiten. Bovendien had de strafzaak betrekking op de jaren 1994 tot en met 1999. Volgens de rechtbank is X in ieder geval in het jaar 2001 en tot de opheffing van de rekening op 23 januari 2002 tot de rekening gerechtigd geweest. Aannemelijk is dat het saldo van de opgeheven KB Lux rekening ook in de jaren na de opheffing geheel of gedeeltelijk in het vermogen van X aanwezig moet zijn geweest. X heeft ook voor de jaren na de opheffing van de KB Lux rekening niet de vereiste aangiften gedaan, zodat omkering van de bewijslast volgt. De schatting van de inspecteur acht de rechtbank redelijk. De aanslagen worden toch verminderd omdat slechts de helft van de correcties aan X moet worden toegekend. De rechtbank vermindert de boete van 300% voor het jaar 2007 tot 100%. In verband met overschrijding van de redelijke termijn zijn de boetes reeds in de uitspraken op bezwaar met 20% gematigd. Voor een verdergaande matiging acht de rechtbank geen plaats. Ook de verzuimboetes worden zoals de inspecteur op de zitting heeft aangegeven met 20% verminderd. De beroepen van X zijn gegrond. De inspecteur wordt veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding voor de overschrijding van de redelijke termijn in bezwaar.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 6

Algemene wet inzake rijksbelastingen 67d

Algemene wet inzake rijksbelastingen 52a

Algemene wet inzake rijksbelastingen 273

Algemene wet inzake rijksbelastingen 16

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting, Inkomstenbelasting

Instantie: Rechtbank Den Haag

Editie: 3 maart

2

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen