Hof 's-Gravenhage oordeelt in hoger beroep dat art. 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM niet is geschonden en dat niet aannemelijk is dat de onderhavige procedure door het Ministerie van Financiën tot proefprocedure is bestempeld, waardoor recht zou bestaan op een vaste proceskostenvergoeding van € 5.000.

Mevrouw A, erflaatster, overlijdt in 2011. Belanghebbende, mevrouw X, is een kind van A en is één van haar erfgenamen. X stelt dat de wetgever de ‘fair balance' heeft geschonden door een bedrijfsopvolgingsregeling in de Successiewet op te nemen waarbij een ruime vrijstelling voor de verschuldigde erfbelasting is toegekend bij het erven van ondernemingsvermogen die ontbreekt bij het erven van niet-ondernemingsvermogen, zoals in casu. Rechtbank Den Haag stelt X in het ongelijk. Het feit dat X geen gebruik kan maken van de bedrijfsopvolgingsregeling betekent namelijk niet dat daardoor voor X een buitensporige last ontstaat, nog daargelaten dat niet inzichtelijk is gemaakt waarom die last buitensporig is. X gaat in hoger beroep. Hof 's-Gravenhage oordeelt dat art. 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM niet is geschonden (zie HR 22 november 2013, nr. 13/02453, V-N 2013/59.23.32). X claimt vergeefs dat zij ondanks het ongegronde hoger beroep toch aanspraak kan maken op een proceskostenvergoeding van € 5.000. Dit is het vaste bedrag dat door het Ministerie van Financiën bij proefprocedures wordt vergoed. X maakt namelijk niet aannemelijk dat haar procedure door het Ministerie tot proefprocedure zou worden bestempeld.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 6

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting, Schenk- en erfbelasting

Instantie: Hof Den Haag

Editie: 3 maart

1

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen