Belanghebbende, X, woont in het jaar 2009 in Nederland en is in dienst bij H te Luxemburg. X is werkzaam op een binnenvaartschip dat eigendom is van F bv. De ten behoeve van het binnenvaartschip afgegeven Rijnvaartverklaring is op 24 juli 2009 ingetrokken. De inspecteur verleent X vrijstelling van premieheffing volksverzekeringen van 1 januari 2009 tot 24 juli 2009, maar voor de resterende periode van 2009 niet. In hoger beroep is in geschil of X betreffende de werkzaamheden op het binnenvaartschip voor de periode van 24 juli 2009 tot en met 31 december 2009 in Nederland premieplichtig was voor de volksverzekeringen. Hof 's-Hertogenbosch is, in navolging van de rechtbank, van mening dat H niet als exploitant van het schip kan worden aangemerkt in de zin van artikel 11, tweede lid, van het Verdrag Rijnvarenden. Uit door de inspecteur overgelegde stukken blijkt dat F bv het schip exploiteerde. Dit leidt tot verzekeringsplicht van X in Nederland. X heeft gesteld dat de intrekking van de Rijnvaartverklaring hem niet kan worden tegengeworpen omdat hij hier geen weet van had en redelijkerwijs ook geen weet van had kunnen hebben. Het had op de weg van H gelegen de Rijnvaartverklaring van boord te halen en terug te zenden hetgeen in de bekendmaking van de intrekking ook was opgedragen. Door wie of welke instantie X geïnformeerd had moeten worden over de intrekking van de Rijnvaartverklaring en de consequenties daarvan, laat het hof in het midden. Het feit dat X geen wetenschap had van de intrekking van de Rijnvaartverklaring kan er in ieder geval niet toe leiden dat de inspecteur daarom vrijstelling zou moeten verlenen van de premieplicht voor de volksverzekeringen.
Wetsartikelen:
Wet financiering sociale verzekeringen 1