Vereniging A exploiteert een autorijschool. Vereniging A maakt onderdeel uit van kerkgenootschap A. Gedurende de jaren 1993-1997 zijn de inkomsten van vereniging A toegerekend aan belanghebbende (X). Belanghebbende was het daar echter niet mee eens. In de procedures die hierover zijn gevoerd, is de Belastingdienst in het gelijk gesteld. Voor het jaar 1998 is belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard in verband met termijnoverschrijding, en voor het jaar 1999 beschikte de Belastingdienst niet over een nieuw feit. Gezien deze uitspraken meent belanghebbende dat hij in het gelijk is gesteld, dat de inkomsten uit vereniging A niet aan hem moeten worden toegerekend en dat kerkgenootschap A is vrijgesteld van de administratieplicht. De inspecteur corrigeert belanghebbendes IB-aangiften over de jaren 2002-2004 in verband met de inkomsten uit de autorijschool. In geschil is of de correcties terecht zijn doorgevoerd.
Hof Arnhem (MK III, 28 september 2010, 10/00104, 10/00105 en 10/00106) overweegt dat belanghebbende de vragen van de inspecteur niet heeft beantwoord en stelselmatig heeft geweigerd inzicht te geven in de administratie. Belanghebbende heeft volgens het hof dan ook niet voldaan aan de verplichtingen van art. 47 AWR. Ten aanzien van de correcties oordeelt het hof vervolgens – aangezien de inspecteur de correcties niet naar willekeur heeft vastgesteld – dat het aan belanghebbende is om overtuigend aan te tonen dat en in hoeverre de correcties onjuist zijn. Belanghebbende is hierin volgens het hof niet geslaagd. De correcties van de inspecteur zijn volgens het hof juist. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).