Met het oog op een beursnotering van belanghebbende, X bv, richt F bv de Belgische vennootschap G BVBA en bv X bv op. X bv wordt bij haar oprichting direct, met F bv als moedermaatschappij, gevoegd in een f.e. Vervolgens draagt F bv een aantal dochtermaatschappijen binnen de f.e. over aan X bv en verkrijgt F bv een vordering van € 192 mln op X bv. Deze vordering wordt als kapitaal ingebracht in G BVBA en vervolgens brengt F bv haar aandelenbelang in G BVBA in X bv in. De London Stock Exchange bevestigt op 1 mei 2007 dat alle geplaatste aandelen in X bv, inclusief de nieuw uitgegeven aandelen, worden toegelaten tot de handel via de AIM en dat deze aandelen zijn volgestort. De opbrengst van de beursgang (de storting van kapitaal inclusief agio op de nieuw uitgegeven aandelen) bedraagt bijna € 64,9 mln. In een herziene VPB-aangifte gaat X bv er vanuit dat de opbrengst van de beursgang tot haar beginvermogen behoort. De inspecteur is het daar niet mee eens en stelt daarom dat de renteaftrekbeperking van art. 10d Wet VPB 1969 van toepassing is.
Rechtbank Den Haag oordeelt dat de opbrengst van de beursgang tot het beginvermogen van X bv moet worden gerekend. Volgens de rechtbank maakt X bv namelijk aannemelijk dat de vervreemding en de levering van de aandelen, en de betaling van de koopsom voor die aandelen, op hetzelfde moment op 1 mei 2007 hebben plaatsgevonden. De rechtbank overweegt verder nog dat als de gelden later dan op 1 mei 2007 beschikbaar zouden zijn gekomen, de verbreking van de f.e. dan ook later zou zijn opgetreden. Het hof vermindert de aanslag tot nihil en stelt het verlies op ruim € 2 mln vast.
Wetsartikelen:
Beschikking aanwijzing opsporingsambtenaren landbouwwetten 7
Beschikking aanwijzing opsporingsambtenaren landbouwwetten 15
Beschikking aanwijzing opsporingsambtenaren landbouwwetten 10d
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Vennootschapsbelasting
Instantie: Rechtbank Den Haag
Editie: 3 oktober