Hof Amsterdam oordeelt in navolging van Rechtbank Gelderland dat X door de heffingsambtenaar van Apeldoorn terecht is aangemerkt als belastingplichtige voor de precariobelasting.

Aan X zijn voor de jaren 2011 tot en met 2014 aanslagen precariobelasting opgelegd door de heffingsambtenaar van Apeldoorn. X stelt dat niet zij, maar X N.V. de belastingplichtige is, aangezien aan een rechtsvoorganger van X N.V. een vergunning is verleend. Vanaf het moment dat aan een partij een vergunning is verleend, laat de Verordening volgens X geen ruimte om een andere partij aan te merken als de vergunninghouder of diens rechtsopvolger. Rechtbank Gelderland verklaart het beroep ongegrond. Hof Amsterdam oordeelt dat er niet zonder meer van kan worden uitgegaan dat met de door X ingebrachte Overeenkomst uit 1924 een vergunning is verleend als bedoeld in de Verordening. Uit de Verordening volgt dat de gestelde vergunning moet zijn opgenomen in een gemeentelijke registratie. X dient hiervan bewijs te leveren. Dit bewijs is niet geleverd, de enkele omstandigheid dat de gemeente Apeldoorn de Overeenkomst heeft gearchiveerd, voldoet daarvoor niet. Het hof volgt de heffingsambtenaar in zijn standpunt dat van een publiekrechtelijke vergunning als bedoeld in de Verordening pas sprake is indien deze is gebaseerd op een regeling waarin is vermeld waarop deze betrekking heeft, hoe en door wie deze kan worden aangevraagd en aan welke voorwaarden dient te worden voldaan. Het bestaan van een dergelijke regeling is niet aannemelijk geworden. Het hoger beroep is ongegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Gemeentewet 228

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Belastingen van lagere overheden

Instantie: Hof Amsterdam

Editie: 30 januari

3

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen