Hof Arnhem-Leeuwarden beslist dat artikel 16, lid 4 AWR geen ruimte biedt voor subjectivering. Niet relevant is of X al dan niet bekend was met de buitenlandse tegoeden.

X is sinds 7 mei 2000 gerechtigd tot een Zwitserse bankrekening. Dat weet zij pas vanaf 25 november 2011. Op 3 januari 2014 heeft X een kennismakingsgesprek met een adviseur, waarin zij aangeeft te willen inkeren. In maart 2014 ontvangt X van de inspecteur een brief waarin is aangegeven dat X volgens ontvangen gegevens uit het buitenland een buitenlandse bankrekening heeft gehad. Op 12 mei 2014 dient X een “verklaring vrijwillige verbetering” in. De inspecteur legt vervolgens navorderingsaanslagen ib/pvv over de jaren 2002 tot en met 2008 op. X komt uiteindelijk in hoger beroep en stelt dat navordering op grond van artikel 16, lid 4 AWR buiten toepassing moet blijven. Dit omdat bij toepassing van dit artikel dient te worden uitgegaan van een subjectieve benadering. X was weliswaar formeel gerechtigd tot de Zwitserse bankrekening maar wist dit niet en had daarover tot 25 november 2011 ook niet de beschikking. Ook heeft zij nooit de intentie gehad dit vermogen buiten de Nederlandse belastingheffing te houden.

Hof Arnhem-Leeuwarden overweegt dat voor de toepassing van de verlengde navorderingstermijn doorslaggevend is dat het vermogen in het buitenland werd gehouden en aan het zicht van de inspecteur werd onttrokken. Voor de door X bepleite subjectivering is geen ruimte. Voor de rendementsgrondslag is de waarde in het economische verkeer terecht op de nominale waarde van de banktegoeden gesteld. De hoger beroepen van X zijn ongegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 5.3

Algemene wet inzake rijksbelastingen 16 lid 4

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting

Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden

Editie: 30 januari

3

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen