Belanghebbende, de heer X, werkt in loondienst. Zijn werkgever stelt vanaf juli 2016 een personenauto ter beschikking. Aangezien X de auto ook privé gebruikt, houdt de werkgever maandelijks loonheffing in, zijnde één twaalfde deel van 25% van de cataloguswaarde. Op 1 januari 2017 is het algemene bijtellingspercentage van het autokostenforfait verlaagd naar 22. X is in 2017 echter op grond van de overgangsregeling nog steeds 25% verschuldigd. Het lage percentage geldt namelijk alleen voor auto's met een datum van eerste toelating vanaf 1 januari 2017. In geschil is of dat terecht is.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat het algemene bijtellingspercentage is verlaagd omdat het voordeel van werknemers lager zou zijn geworden. Hiertoe noemt de werkgever de volgende ontwikkelingen: (1) het brandstofverbruik van nieuwe auto's daalt flink ten opzichte van oudere jaargangen; (2) werkgevers beperken in toenemende mate het privégebruik; (3) werknemers mogen vaak alleen nog maar uit zuinige auto's kiezen. De verlaging is dus niet evident van redelijke grond ontbloot en past ook binnen de ruime beoordelingsmarge die de fiscale wetgever heeft. Het beroep van X is ongegrond.
Lees ook het thema Wet uitwerking Autobrief II
Wetsartikelen:
Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 14
Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten 26
Wet op de loonbelasting 1964 36c
Wet op de loonbelasting 1964 13bis
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Loonbelasting
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Editie: 5 februari