Y, de partner van belanghebbende, X, houdt de aandelen in Z bv. Z bv exploiteert een loodgietersbedrijf. In 2008 leent X € 230.000 aan Z bv. Z bv lost € 14.000 op de lening af. Eind 2010 wordt Z bv echter failliet verklaard. X brengt € 216.000 in aftrek op haar inkomen. De inspecteur is echter van mening dat X de vordering niet ten laste van haar inkomen kan afwaarderen. Volgens de inspecteur leed Z bv namelijk verliezen, waren er geen zekerheden gesteld en was er geen aflossingsschema vastgesteld. Hof Den Haag oordeelt dat de inspecteur aannemelijk maakt dat de lening niet onder zakelijke voorwaarden is verstrekt. Volgens het hof heeft X dan ook met het verstrekken van de lening van meet af aan een debiteurenrisico aanvaard dat een onafhankelijke derde niet zou hebben aanvaard. X gaat in cassatie. In cassatie stelt zij dat er sprake is van een ongelijke behandeling ten opzichte van een ab-houder die onder dezelfde voorwaarden een onder de tbs-regeling vallende geldlening verstrekt aan ‘zijn' vennootschap. Volgens X kan een ab-houder in een dergelijke situatie namelijk een deel van het eventuele afwaarderingsverlies fiscaal vergelden. De verkrijgingsprijs van de ab-aandelen wordt namelijk verhoogd met het bedrag van het verlies.
Advocaat-generaal Niessen concludeert dat X, aangezien zij geen aandeelhouder is, niet in dezelfde positie verkeert als een ab-houder. Het gelijkheidsbeginsel is dan ook niet geschonden. De A-G maakt hierbij in een voorbeeld duidelijk dat de posities uiteindelijk min of meer ‘glad lopen', in die zin dat in casu het voordeel (verhoging verkrijgingsprijs ab-aandelen) aan Y toekomt. De A-G adviseert de Hoge Raad om het cassatieberoep ongegrond te verklaren.
Lees ook het thema De onzakelijke lening.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.92
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting
Instantie: Hoge Raad (Advocaat-Generaal)
Editie: 15 maart