Belanghebbende, X, maakt bezwaar tegen aan hem in rekening gebrachte aanmaningskosten van € 14. Hij laat het bezwaarschrift opstellen door zijn broer. In geschil is of X in aanmerking komt voor een vergoeding van door een derde verleende rechtsbijstand. Rechtbank 's-Gravenhage kent X een vergoeding toe voor de bezwaar- en beroepsfase rekening houdend met een wegingsfactor van 0,25 (zeer lichte zaak).
Hof 's-Gravenhage oordeelt dat X recht heeft op een proceskostenvergoeding in verband met rechtsbijstand verleend door zijn broer. De familierelatie staat er niet aan in de weg dat bij het tegen betaling verrichten van diensten als het opstellen en indienen van een bezwaar- en beroepschrift, ook al gebeurt dit in de vorm van een 'no cure, no pay' afspraak, sprake kan zijn van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Vanaf de beroepsfase ging het nog slechts om de vraag of er recht bestond op een proceskostenvergoeding en dit is een zwaardere juridische vraag dan de vraag (die in de bezwaarfase aan de orde was) of de aanmaningskosten terecht in rekening zijn gebracht. Daarom dient vanaf de beroepsfase een wegingsfactor 1 te worden toegepast in plaats van 0,25. Het hof verhoogt de proceskostenvergoeding voor de beroepsfase en stelt de kosten voor het hoger beroep vast op € 1529,50.