Eiser, X, heeft bezwaar gemaakt tegen drie aanslagen IB/PVV. X heeft verzocht om schadevergoeding in verband met overschrijding van de redelijke termijn om te beslissen. Partijen verschillen van mening over de volgende vragen: a) wordt de redelijke beslissingstermijn van twee jaar verlengd nu de belastingdienst wettelijk gezien een langere termijn heeft om te beslissen op bezwaar b) wordt de schadevergoeding beperkt als er, zoals in dit geval, sprake is van meerdere (samenhangende) zaken en c) heeft het niet instellen van een rechtsmiddel tegen het uitblijven van de uitspraak op bezwaar invloed op de hoogte van de schadevergoeding.
Rechtbank Haarlem oordeelt dat de redelijke termijn voor het bestuursorgaan om te beslissen op het bezwaar een half jaar is, ook als de wettelijke termijn langer is. Een wettelijke bepaling waarin een langere termijn wordt gegund om uitspraak op bezwaar te doen (art. 25, eerste lid, AWR zoals dat luidde tot 2008) is geen reden om bij de toekenning van immateriële schadevergoeding af te wijken van de tweejaarstermijn (half jaar voor bestuursorgaan en anderhalf jaar voor rechtbank). Bij een procedure met meer dan één aanslag geldt als uitgangspunt het aantal bezwaarschriften dat is ingediend tegen de verschillende aanslagen. Het niet instellen van een rechtsmiddel tegen het uitblijven van de uitspraak op bezwaar heeft geen invloed op de hoogte van de immateriële schadevergoeding. Rekening houdend met het voorgaande ontvangt X een schadevergoeding van € 12.500.