X is Rijnvarende. Hij is van mening dat hij recht heeft op PVV-vrijstelling. De inspecteur vermindert in 2017 ambtshalve de IB-aanslag 2013. In hoger beroep is in geschil of X voor de jaren 2011, 2012 en een gedeelte van het jaar 2013 in aanmerking komt voor PVV-vrijstelling. Volgens het hof heeft de rechtbank ten onrechte geen rekening gehouden met de ambtshalve vermindering. Verder stelt het hof vast dat er geen verschil van inzicht bestaat over de in aanmerking te nemen periode voor de verzekerings- en premieplicht in 2013. In cassatie voert X aan dat de IB-aanslag 2013 moet worden verminderd conform een berekening die de inspecteur op de zitting van de rechtbank heeft overgelegd. Die berekening is een uitwerking van een standpunt van X. De Hoge Raad oordeelt dat X zijn stelling, dat de premieplicht in 2013 moet worden beperkt tot het aantal dagen waarop de berekening van de inspecteur is gebaseerd, niet uitdrukkelijk en ondubbelzinnig heeft prijsgegeven en verwijst de zaak naar Hof Den Haag. Partijen zijn het vervolgens eens dat het premie-inkomen voor het jaar 2013 moet worden verminderd naar € 11.769. In geschil zijn dan alleen nog de proceskosten.

Hof Den Haag oordeelt dat de rechtbank de immateriële schadevergoeding waar X recht op heeft terecht heeft vastgesteld op € 2500. Verder bestaat er volgens het hof aanleiding om de inspecteur te veroordelen in de proceskosten in beroep, hoger beroep en na cassatie. Deze vergoeding bedraagt € 3469.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Regeling Wfsv 2.7

Regeling Wfsv 2.5