De Hoge Raad oordeelt dat het hof geen omstandigheden heeft vastgesteld die rechtvaardigen dat X bv niet voorafgaand aan het uitreiken van de uitnodigingen tot betaling van douanerechten in de gelegenheid is gesteld te worden gehoord. Een zodanige rechtvaardiging kan niet zijn dat uitstel van betaling zal worden verleend.

X bv handelt in groente en fruit. X bv voert partijen verse knoflook in uit Rusland en Turkije, waarop preferente douanetarieven van toepassing zijn. Na onderzoek door de FIOD-ECD stelt de inspecteur dat de knoflook afkomstig is uit China. In geschil zijn de deswege aan X bv uitgereikte uitnodigingen tot betaling (UTB's) van douanerechten. Volgens Hof Amsterdam is X bv terecht als schuldenaar aangemerkt, ondanks dat de inspecteur haar niet in de gelegenheid heeft gesteld om vóór de vaststelling van de UTB's haar standpunt hierover kenbaar te maken. Het EU-verdedigingsbeginsel is niet geschonden, omdat X bv haar standpunt in de bezwaarfase alsnog kenbaar kon maken en zij toen uitstel van betaling genoot. X bv gaat in cassatie.

De Hoge Raad oordeelt dat het hof geen omstandigheden heeft vastgesteld die rechtvaardigen dat X bv niet voorafgaand aan het uitreiken van de UTB's in de gelegenheid is gesteld te worden gehoord. Een zodanige rechtvaardiging kan niet zijn dat uitstel van betaling zal worden verleend (zie HR 14 augustus 2015, nr. 13/01940, V-N 2015/41.11, r.o 2.6.4). Het verwijzingshof moet in de eerste plaats onderzoeken of omstandigheden aanwezig zijn geweest die kunnen rechtvaardigen dat X bv niet vooraf is gehoord. Een omstandigheid kan zijn dat vanwege een niet aan de inspecteur toe te rekenen tijdsverloop de CDW-(verjarings)termijnen in het gedrang komen (vgl. HR 13 november 2015, nr. 14/05685, V-N 2015/61.10, r.o. 2.2.2). Voor wat betreft het schatten van de duur van de termijn die nodig is voor een belanghebbende om naar behoren zijn standpunt kenbaar te maken, wordt verwezen naar HvJ EU 18 december 2008, nr. C-349/07, V-N 2011/13.9. Als er voldoende rechtvaardiging was om X bv niet te horen, dan moet het verwijzingshof beoordelen of het besluitvormingsproces van de inspecteur een andere afloop had kunnen hebben (vgl. HR 9 oktober 2015, nr. 13/01275, V-N 2015/52.4, HR 16 september 2016, nr. 15/01894, V-N 2016/46.5 en HR 2 juni 2017, nr. 16/03921, V-N 2017/30.3). Het beroep van X bv is gegrond. De zaak wordt (terug)verwezen naar Hof Amsterdam.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Invorderingswet 1990 25

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting, Europees belastingrecht

Instantie: Hoge Raad

Editie: 27 november

1

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen