Verzoekers, de heer A en mevrouw M, zijn eigenaar van een woonappartement, dat onderdeel is van een voormalig havenpakhuis in Rotterdam. Het pakhuis is sinds 2002 een rijksmonument. In 2005 sluiten verzoekers drie overeenkomsten: een koopovereenkomst met betrekking tot het appartementsrecht, een aannemingsovereenkomst en een restauratieovereenkomst. Over de IB-aanslag van 2006 wordt met succes geprocedeerd over de aftrek van de onderhoudskosten (zie Hof 's-Gravenhage 24 juli 2012, nrs. 11/00720 en 11/00722, V-N 2012/51.2.2). Verzoekers klagen er over dat de inspecteur het verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag over 2005 desondanks niet wil verlenen. De Nationale ombudsman is van mening dat het redelijkheidsvereiste is geschonden omdat de hofuitspraak over 2006 niet getuigt van zogenaamde 'nieuwe jurisprudentie'. Onder het begrip nieuwe jurisprudentie kunnen namelijk slechts rechterlijke uitspraken worden begrepen waarin een interpretatie wordt gegeven van een bepaling in de belastingwetgeving die nieuwe elementen bevat. In casu was er reeds vanaf 1999 voldoende duidelijke jurisprudentie (zie HR 10 februari 1999, nr 34.012, BNB 1999/154). Het enkele feit dat de Belastingdienst aanvankelijk een ander standpunt huldigde over het begrip radicale vernieuwing brengt niet mee dat er sprake is van nieuwe jurisprudentie. Het redelijkheidsvereiste houdt in dat overheidsinstanties de verschillende belangen tegen elkaar afwegen en dat de uitkomst hiervan niet onredelijk is. Daarnaast is het vereiste van een goede organisatie geschonden omdat de eigenaren van de appartementen met betrekking tot de aftrek van de onderhoudskosten verschillend zijn behandeld. Diverse medebewoners konden de kosten namelijk wel zonder problemen aftrekken. De klacht van A en M is gegrond.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 6.31
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Inkomstenbelasting
Instantie: Nationale ombudsman