Rechtbank Gelderland oordeelt dat X niet aannemelijk maakt dat zijn vader als eigenaar tijdens de controle in de auto zat. X draagt de bewijslast dat hij niet de houder is, omdat als uitgangspunt heeft te gelden dat de bestuurder de houder is.
X is bij een controle van de politie op 19 juli 2021 aangetroffen als bestuurder van een Mercedes met Duits kenteken. De auto is eigendom van zijn vader. In geschil is de MRB-naheffingsaanslag over 10 september 2019 tot en met 18 juli 2021, alsmede de 10% verzuimboete van € 376. Volgens X zat zijn vader bij hem in de auto, zodat X niet als houder in de zin van de Wet MRB kan worden gekwalificeerd. De inspecteur overlegt een verklaring van de politieambtenaar die dit uitdrukkelijk tegenspreekt.
Rechtbank Gelderland oordeelt dat X niet aannemelijk maakt dat zijn vader in de auto aanwezig was tijdens de controle. X draagt de bewijslast dat hij niet de houder is, omdat als uitgangspunt heeft te gelden dat de bestuurder de houder is. De naheffing is terecht berekend vanaf 10 september 2019, omdat op die dag de vrijstelling verviel die de vader voor de auto had. X stelt vergeefs dat hij in de naheffingsperiode zijn rijbewijs enige tijd kwijt is geweest. X heeft deze stelling namelijk niet onderbouwd en volgens de politieambtenaar is X in de betreffende periode vaker als bestuurder van de auto gesignaleerd. De boete is na bezwaar wegens de financiële omstandigheden van X gematigd tot 10%. Er is geen reden voor een verdere matiging. Het beroep van X is ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 34
Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 7
Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 1
Instantie: Rechtbank Gelderland
Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht, Belastingheffing van motorrijtuigen
Informatiesoort: VN Vandaag
Editie: 7 augustus