X maakt bezwaar tegen de door hem op aangifte voldane bpm. De inspecteur verklaart dit bezwaar niet-ontvankelijk wegens termijnoverschrijding. Bij uitspraak van 9 januari 2013 heeft de rechtbank het beroep van X gegrond verklaard en is de zaak terugverwezen naar de inspecteur. De inspecteur verklaart het bezwaar gegrond en verleent een teruggaaf van € 373 aan bpm en een kostenvergoeding voor het bezwaar van € 54,50. X komt in beroep. In geschil is of X is gehoord in bezwaar, of het bedrag van de kostenvergoeding terecht is en of de inspecteur terecht geen rente heeft vergoed. Niet in geschil is dat de teruggaaf is verleend omdat het ten tijde van de aangifte geldende artikel 10, lid 2, Wet Bpm in strijd was met artikel 110 VWEU. Volgens Rechtbank Den Haag bevat de uitspraak van 9 januari 2013 geen opdracht aan de inspecteur om X opnieuw te horen. Ook kan uit die uitspraak niet worden afgeleid dat het hoorgesprek van 15 juni 2012 geacht moet worden niet te hebben plaatsgevonden. Verder is niet gebleken dat een tweede hoorgesprek nodig was. De rechtbank is wel van mening dat aan X rente moet worden vergoed omdat sprake is van een terugbetaling van een in strijd met het Unierecht geïnd belastingbedrag. De inspecteur moet met toepassing van artikel 30hb Awr rente vergoeden vanaf de datum waarop het ten onrechte betaalde bedrag is betaald tot de dag waarop de teruggaaf heeft plaatsgevonden. Voor toekenning van een proceskostenvergoeding in afwijking van de forfaitaire bedragen van het BPB is volgens de rechtbank geen reden.
Wetsartikelen:
Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 10
Algemene wet bestuursrecht 4:7
Algemene wet inzake rijksbelastingen 30hb
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting
Instantie: Rechtbank Den Haag
Editie: 25 november