Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat sprake is van een onzakelijke borgstelling en dat het uit die borgstelling voortvloeiende verlies dus niet ten laste van het resultaat uit het ter beschikking stellen van vermogen kan worden gebracht.

X houdt 30% van de aandelen in A bv. De overige aandelen worden gehouden door zijn broer en derden. A bv is 100% aandeelhouder van B bv. Een nv verstrekt leningen aan B bv. X stelt zich bij het aangaan van de leningen borg voor een deel van de hoofdsom en de leninglasten. In 2014 is X aangesproken uit hoofde van borgstelling. In 2017 sluit X met de nv een vaststellingsovereenkomst ter zake van de ingeroepen borgstelling waarin wordt bepaald dat hij in 2017 en 2018 een bedrag van € 150.000 voldoet. X neemt dit bedrag in zijn aangiften IB/PVV 2017 en 2018 in aanmerking als kosten voor het ter beschikking stellen van vermogen. In geschil is of sprake is van een zakelijke borgstelling.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat sprake is van een onzakelijke borgstelling en dat het uit die borgstelling voortvloeiende verlies dus niet ten laste van het resultaat uit het ter beschikking stellen van vermogen kan worden gebracht. De inspecteur heeft aannemelijk gemaakt dat geen vergoeding kan worden bepaald waartegen een onafhankelijke derde bereid zou zijn geweest eenzelfde borgstelling te aanvaarden. De bedragen van de leningen liepen in de miljoenen, terwijl B bv niet beschikte over ander vermogen dan het op aandelen gestorte kapitaal van € 18.000. Het kan niet anders zijn dat dat X zich borg heeft gesteld vanuit een aandeelhoudersmotief. X' beroepen zijn ongegrond.

Lees ook het thema De onzakelijke lening.

[Bron Uitspraak]

Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Rubriek: Inkomstenbelasting

Editie: 22 januari

Informatiesoort: VN Vandaag

363

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen