Belanghebbende, X, is gehuwd met Y. De inspecteur legt aan beiden een informatiebeschikking op vanwege hun weigering om antwoord te geven op vragen van de inspecteur over een verzwegen bankrekening bij de UBS bank in Zwitserland. Rechtbank Den Haag oordeelt dat de informatiebeschikking van X voor de jaren 2005 t/m 2014 terecht is gegeven. Omdat de inspecteur over 2004 niet meer kan navorderen, is de gevraagde informatie niet meer van belang voor de belastingheffing over dat jaar. De rechtbank vernietigt dan ook de informatiebeschikking, voor zover die ziet op het jaar 2004.
Hof Den Haag oordeelt dat de informatiebeschikking van X ook voor het jaar 2004 in stand kan blijven. In hoger beroep heeft de inspecteur immers aannemelijk gemaakt dat uitstel is verleend aan X voor het doen van aangifte 2004. De termijn voor het opleggen van een navordering was gelet op dit uitstel nog niet verstreken toen de inspecteur de informatiebeschikking oplegde. Het Hof oordeelt verder dat het verbod op gedwongen zelfincriminatie (nemo tenetur-beginsel) niet in de weg staat aan de informatiebeschikking. Het is (uiteindelijk) de rechter die over de bestraffing of beboeting oordeelt die zal moeten waarborgen dat een belastingplichtige diens recht om niet mee te werken aan zelfincriminatie effectief kan uitoefenen. Het hof wijst het verzoek van X om de zaak opnieuw naar een geheimhoudingskamer te verwijzen af.