De Hoge Raad overweegt dat het hof de proceskostenvergoeding verkeerd heeft berekend. Bij zes samenhangende zaken moet de factor 1,5 worden toegepast.
X komt in beroep tegen (navorderings)aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en vermogensbelasting over de jaren 1991 tot en met 2001 met boeten van 100%. De navorderingsaanslagen en beschikkingen waarop het geschil betrekking heeft zijn opgelegd in het kader van een door de Belastingdienst uitgevoerd onderzoek naar houders van bankrekeningen, het zogenaamde Rekeningenproject. Volgens de inspecteur heeft X verzwegen bankrekeningen bij de KB Lux-bank aangehouden. Lopende de beroepsprocedure verstrekt X alsnog bankgegevens over de periode 1 januari 1992 tot en met 24 juli 1995. Daarna zouden de rekeningen opgeheven zijn. Hof Amsterdam heeft het beroep van X gegrond verklaard, de aanslagen en navorderingsaanslagen verminderd, de verhogingen gedeeltelijk kwijtgescholden en de boeten verminderd. X heeft beroep in cassatie ingesteld.De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie gegrond maar uitsluitend wat betreft de beslissing omtrent de proceskosten. Het middel, dat een klacht over de berekening door het hof van de op de voet van art. 8:75 Awb toegekende proceskostenvergoeding bevat, is gegrond. Het hof is ten onrechte eraan voorbij gegaan dat, wat betreft de in onderdeel 6.10 van zijn uitspraak genoemde proceshandelingen in zes samenhangende zaken, de factor 1,5 moet worden toegepast op grond van onderdeel C2 van de Bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht.

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting

Instantie: Hoge Raad

Editie: 12 oktober

7

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen