De Belgische autoriteiten hebben in februari 2005 gegevens over bank- en beleggingsrekeningen van (onder meer) ingezetenen van Nederland aan de FIOD-ECD verstrekt. X wordt vervolgens geïdentificeerd als houder van een verzwegen bankrekening bij Van Lanschot Bankiers in Luxemburg. In hoger beroep zijn de aan X opgelegde navorderingsaanslagen ib/pvv over het jaar 1995 en vb over het jaar 1996 met vergrijpboeten van 100% in geschil. Deze navorderingsaanslagen zijn eind december 2007 opgelegd. Hof Amsterdam verklaart het hoger beroep van X gegrond omdat de Belastingdienst niet de vereiste voortvarendheid in acht heeft genomen. De staatssecretaris komt in cassatie. Volgens de Hoge Raad heeft het hof de beoordelingsvrijheid van de belastingautoriteiten bij de organisatie en inrichting van de werkzaamheden miskend. Aan de eisen van een voortvarende behandeling zoals het EU-recht vereist is niet slechts voldaan indien de belastingautoriteiten hebben gekozen voor de meest efficiënte aanpak van de te verrichten werkzaamheden. Het hof heeft op onjuiste gronden geoordeeld dat de vereiste voortvarendheid niet in acht is genomen. Het beroep in cassatie is gegrond. Volgt vernietiging en verwijzing.
Verwijzingshof Den Haag komt tot de conclusie dat de vereiste voortvarendheid, vanaf het aanschrijven van X op 7 maart 2007 tot en met het opleggen van de navorderingsaanslagen ib/pvv 1995 en vb 1996 op 28 december 2007, in acht is genomen. De inspecteur heeft aannemelijk gemaakt dat hij de navorderingsaanslagen heeft opgelegd zonder overschrijding van het tijdsverloop dat, nadat het rekeninghouderschap van X hem bekend was geworden, noodzakelijkerwijs was gemoeid met het verkrijgen van de inlichtingen die nodig waren voor het bepalen van de verschuldigde belasting. Ook zijn de navorderingsaanslagen met redelijke voortvarendheid voorbereid en vastgesteld aan de hand van de gegevens die de inspecteur ter beschikking stonden. De door de gemachtigde van X gestelde omstandigheid dat het project efficiënter had kunnen worden uitgevoerd, is – wat er overigens van dit standpunt zij – geen reden om in dit geval anders over de volgtijdelijke projectmatige fasegerichte aanpak te oordelen. Het hof beslist vervolgens dat X niet aannemelijk heeft gemaakt dat de navorderingsaanslagen tot een te hoog bedrag zijn vastgesteld. Het hof stelt de vergrijpboeten op 90% vast en vermindert ze vervolgens met 30%. Dit vanwege het feit dat de behandeling van de bezwaren en de beroepen in eerste aanleg inzake de belastingaanslagen langer dan twee jaar in beslag heeft genomen. Het hoger beroep van X betreffende de navorderingsaanslagen is ongegrond en betreffende de boeten gegrond.
Wetsartikelen:
Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 6
Algemene wet inzake rijksbelastingen 27e
Algemene wet inzake rijksbelastingen 47
Algemene wet inzake rijksbelastingen 16 lid 4