Aan X zijn in het kader van een KB-Luxzaak over de jaren 1990 tot en met 2000 navorderingsaanslagen ib/pvv opgelegd en over de jaren 1991 tot en met 2000 navorderingsaanslagen vb. Tevens zijn daarbij boetebeschikkingen opgelegd. Zowel X als de staatssecretaris komen in cassatie tegen de uitspraak van het hof. De Hoge Raad overweegt dat het middel van de staatssecretaris slaagt voor zover het stelt dat de uitspraak van het hof wat betreft de beoordeling van de boete inzake de vb over het jaar 2000 blijk geeft van miskenning van hetgeen is overwogen in onderdeel 3.6 van het arrest van de Hoge Raad van 28 juni 2013, nr. 11/04152 (VN 2013/32.7). In dit kader moet verwijzing volgen. Het verwijzingshof dient te beoordelen (i) of de inspecteur voor deze boete het bewijs heeft geleverd dat X het feit ter zake waarvan de boete is opgelegd, heeft begaan, en (ii) (indien het verwijzingshof van oordeel is dat dit bewijs is geleverd) of de opgelegde boete gelet op de omstandigheden van het geval een passende en ook geboden sanctie voor het begane vergrijp is. Het beroep van de staatssecretaris is gegrond, dat van X ongegrond.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 67e
Algemene wet inzake rijksbelastingen 16