Belanghebbende, X, doet niet tijdig aangifte IB/PVV 2008 ook niet nadat hij van de belastingdienst een herinnering heeft ontvangen. Op 3 maart 2010 maant de inspecteur X aan om alsnog aangifte te doen. De aanmaning geeft aan dat de aangifte voor 17 maart 2010 bij de belastingdienst binnen moet zijn. De aangifte, gedagtekend 15 maart 2010, komt op 22 maart 2010 bij de belastingdienst binnen. In geschil is of de inspecteur terecht een verzuimboete van € 226 heeft opgelegd voor het niet tijdig doen van aangifte.
Hof 's-Gravenhage oordeelt dat op de indiening van de aangifte de ontvangsttheorie van toepassing en niet de gemitigeerde verzendtheorie. Dat X zijn aangifte voor de uiterste inleverdatum ter post heeft bezorgd doet derhalve niet terzake. De aangifte is niet tijdig ingediend omdat deze na de fatale datum van 16 maart 2010 bij de belastingdienst is binnengekomen. X heeft onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld die kunnen leiden tot het oordeel dat hij de aangifte op een zodanig tijdstip ter post heeft bezorgd dat de inspecteur deze op 16 maart 2010 zou moeten hebben ontvangen. De boete is terecht opgelegd, nu afwezigheid van alle schuld gesteld noch gebleken is, en ook de hoogte van de boete is correct. De inspecteur heeft erkend dat de hoorplicht is geschonden maar het hof gaat hieraan voorbij nu X in beroep en hoger beroep voldoende mogelijkheden heeft gehad om zijn grieven mondeling toe te lichten en omdat over de van belang zijnde feiten en de waardering daarvan tussen partijen geen verschil van mening bestond. Het hof kan zich wel vinden in de beslissing van de rechtbank om de inspecteur het griffierecht van X in eerste aanleg te laten betalen. Het hof verklaart het hoger beroep van X ongegrond en bevestigt de beslissing van de rechtbank.